Geschiedenis van een samenbindende factor
17 maart 2025
Foto boven: teams van Golfclub Toxandria die in de handicapcompetitie uitkwamen in oorlogstijd op weg naar een uitwedstrijd.
Door Arnout Janmaat. Dit artikel is oorspronkelijk verschenen in Golfers Magazine 2 van 2025 en met toestemming van de redactie overgenomen.
In 1893 werd de eerste Nederlandse golfclub opgericht: de Hague Golf Club, inmiddels de Koninklijke Haagsche Golf & Country Club geheten. Een jaar later volgde de Doornsche Golfclub, tegenwoordig bekend als de Utrechtse Golfclub ‘De Pan’. Met de oprichting van deze tweede golfclub ontstond als vanzelf de behoefte een krachtmeting tussen beide clubs te organiseren, iets wat dan ook niet lang op zich liet wachten: in oktober 1895 werd de Challenge Cup door de Hague uitgeloofd, als wisselbeker waar jaarlijks door beide clubs om gespeeld werd.
Deze eerste wedstrijd viel ongeveer samen met de aanleg van de eerste 9-holes baan in Hilversum; de negen holes van de Rosendaelsche bestond toen al een half jaar. Van een echte competitie was nog geen sprake. Het was immers een wedstrijd à deux tussen de twee oudste clubs van Nederland en een overkoepelend landelijk orgaan voor de organisatie van een dergelijke wedstrijdcyclus ontbrak. Die kwam er na de instelling van het centraal comité voor golfwedstrijden in 1898, dat zich echter enkel richtte op het amateurkampioenschap van Nederland, voor heren sinds 1898, voor dames sinds 1906. Uiteindelijk werd in 1914 het Nederlandsch Golf Comité (NGC, de huidige NGF) opgericht. Maar ook dit vergaderorgaan had in eerste instantie het organiseren van een landelijke competitie niet als doel geformuleerd, of het zou tussen de regels van de slotbepaling uit het eerste reglement gelezen moeten worden: "alles wat verder de ontwikkeling van het golfspel in Nederland kan bevorderen."

Foto boven: de aankondiging van het NGC in De Nederlandsche Sport (1920).
Valse start
Hoe dan ook duurde het tot 1920 voordat het idee van een landelijke competitie voor het eerst in de nationale golfvergadering besproken werd, in dezelfde bijeenkomst waarin Aarnout Snouck Hurgronje tot voorzitter werd gekozen:
"Eene competitie zal verspeeld worden met teams van 8 spelers (ook dames doen 18 [holes van de] heerentees) die lid moeten zijn der club, waarvoor zij uitkomen en behoudens toestemming van het N.G.C. in datzelfde kalenderjaar niet voor een andere club mogen uitkomen. De data zullen met onderling goedvinden door de betrokken clubs worden vastgesteld (van 15 juni tot 15 november). Foursomes gespeeld met handicap. De laagste handicap bovenaan enz. In foursomes speelt W. 1 met W. 2, W. 3 met W. 4 enz. Winnen telt 1 punt, half telt 1⁄2 punt. (geen byes). De winnende club krijgt 1 punt in classificatie (bij gelijk aantal winpoints 1⁄2 punt). De clubs ontmoeten elkaar 2x (1 keer thuis, 1 keer uit)."
Interessant genoeg was die eerste competitie dus ‘mixed’, zowel dames als heren konden deelnemen, mits spelend van de herentees, en mét handicap. Drie clubs schreven zich in voor de eerste competitie uit de Nederlandse golfgeschiedenis: de Haagsche, de Hilversumsche en de Kennemer. In het ‘officiële orgaan’ van het comité, tijdschrift De Nederlandsche Sport, werd melding gemaakt van het voornemen, maar de speeldata moesten de deelnemende clubs onderling bepalen.
In de zomer en de daaropvolgende herfst werd de competitie vervolgens gehouden, althans, er werden in ieder geval twee interclubwedstrijden gespeeld. Veel meer is er namelijk niet bekend over deze eerste competitie, wat misschien ook wel de heersende onvrede over het functioneren van De Nederlandsche Sport als spreekbuis van het comité verklaart. Slechts twee uitslagen bereikten de kolommen van het tijdschrift: op zondag 26 september versloeg de Hilversumsche op haar gloednieuwe 9-holes baan aan de Soestdijkerstraatweg de equipe van de Haagsche door na gelijkspel in de singles alle vier de foursomes te winnen: 8-4 was de einduitslag. En op zondag 24 oktober won de Hilversumsche wederom haar interclubwedstrijd, nu thuis tegen de Kennemer: 10-2. De returnmatch stond voor 7 november 1920 op de agenda, maar hiervan ontbreekt tot op heden ieder spoor. Jammer genoeg is dus onbekend wie deze eerste golfcompetitie gewonnen heeft. Uit de uitslagen van de eerste twee wedstrijden kan wél voorzichtig de conclusie worden getrokken dat het met het ‘mixed’ karakter van de competitie alleszins tegenviel: geen enkele dame is hierin terug te vinden.
De eerste ronde
Het jaar daarop trok het NGC de teugels wat strakker aan: de speeldata werden vooraf vastgesteld en er werd zonder handicapverrekening gespeeld, ‘scratch’ dus. Het meedoen van dames was, waarschijnlijk vanwege dit laatste, evenzeer uit de wedstrijdbepaling verdwenen. En zo werd er in 1921 voor het eerst een volledige competitie afgewerkt. Het team van de Haagsche won, maar niet iedereen was tevreden. Afgevaardigde Ernest Cremers van de Noordwijkse Golfclub luchtte een klein jaar later zijn hart in Lawn Tennis en Golf, het splinternieuwe officiële orgaan van het NGC:
"Verleden jaar besloot het Nederlandsch Golf Comité een golf-competitie in te stellen. Ik mag wel zeggen dat dit is gebleken een volkomen failure te zijn! Waarom? ’t Is te hooge eischen stellen aan de goede spelers der clubs! Zij moeten alleen daarvoor zes Zondagen open houden. Golf moet een genoegen blijven, ’t wordt zoodoende een last. Laten wij de golf-competitie uitstellen totdat er meer keuze is onder de goede spelers der verschillende clubs en laten we weer eens instellen de oude wedstrijden, getrouwden tegen ongetrouwden; spelers boven de veertig tegen onder de veertig. En wil men toch vasthouden aan de golf-competitie, laat men dan spelers van dezelfde handicap tegen elkaar laten spelen, dan doen de hooge handicap spelers ook mee, leeren daarbij en krijgt men een beter overzicht van de handicaps in de verschillende clubs."
In zekere zin ageerde Cremers tegen het uitsluitende karakter dat van een scratchcompetitie uitging, waardoor het wezen van golf – iedereen kan tegen iedereen spelen, ongeacht speelsterkte, geslacht of leeftijd – aangetast leek te worden. Woorden van gelijke strekking zouden sindsdien nog veel vaker klinken als het over de scratchcompetitie ging. De belasting van goede spelers, het gebruik van de banen, het uitsluiten van andere spelers: al deze argumenten zouden in de loop der jaren in stelling worden gebracht om het nut van de scratchcompetitie in twijfel te trekken. Maar Cremers was daar de eerste mee. Uit zijn hartenkreet kan bovendien worden afgeleid dat de competitie van 1920 met terugwerkende kracht als een proefeditie moet worden beschouwd. Het schrijven van ‘verleden jaar’ zal in 1922 immers niet op 1920 hebben gewezen, maar op 1921, het jaar waarin volgens Cremers de competitie werd ingesteld.
De bezwaren van Cremers ten spijt hield het NGC, waarin ook Cremers zitting had, in meerderheid vast aan de scratchcompetitie. Enige aanpassingen werden wel doorgevoerd. Het aantal spelers per team ging van acht naar zes, ook als stimulans voor de clubs om voor de overgebleven spelers een (handicap) B-competitie te organiseren. Het NGC hield zich hier ‘na langdurige discussie’ in eerste instantie buiten, maar trok de regie vervolgens toch naar zich toe. Zo ontstond naast de scratchcompetitie een handicapcompetitie. Aan beide kampioenschappen zou in de loop der jaren nog veel gesleuteld worden, vooral om ze binnen het steeds drukkere wedstrijdprogramma te laten passen.
De pers had weinig belangstelling voor de competitie. In 1921 en de daaropvolgende jaren, zo weten we enkel uit de jubileumeditie van Golf, ter ere van het 60-jarig bestaan van de Haagsche Golf Club, won de Haagsche de interclubcompetitie, die al die jaren gespeeld werd tussen de drie clubs die in 1920 ook al meededen. Om de competitie toch van enig cachet te voorzien, besloot het NGC voor de scratchcompetitie een schild te laten maken. Deze mocht de eindwinnaar, die tevens op het schild bijgezet zou worden, telkens een jaar in het clubhuis ophangen, zo was de gedachte. Maar nog voordat hier een definitief besluit over genomen werd, was daar de Engelse gezant in Den Haag, Sir Charles Murray Marling (1862-1933), met een heel bijzonder geschenk.
De Marling-beker
Charles Murray Marling was een Britse diplomaat die na een positie in Denemarken in december 1921 tot gezant in Den Haag was benoemd. Naast zijn diplomatieke werk, of misschien juist wel van vanwege deze betrekking, waren Marling en zijn echtgenote Lady Lucia Marling kort na aankomst in Nederland lid geworden van zowel de Noordwijkse Golfclub als de Haagsche Golf Club – toen nog spelend op Clingendael, de favoriete speelplaats van het corps diplomatique in die dagen. De Britse legatie en de Haagsche waren nauw met elkaar verweven. Binnen het Britse gezantschap van die dagen waren naast Marling en zijn echtgenote ook marine- attaché G.A. Wells (en zijn echtgenote) en derde secretaris Sir Adrian Baillie lid van de Haagsche. Het waren leden die hun sporen nalieten. De moeder van Adrian Baillie, Lady Baillie, schonk bij haar vertrek uit Nederland een Zilveren Ooievaar aan de Haagsche Golf Club. Het betekende de start van een vooroorlogse traditie die voorschreef dat de Haagsche een dergelijk beeld schonk aan iedere nieuw opgerichte Nederlandse club of nieuw geopende golfbaan – een gebruik dat in die dagen nog goed vol te houden was, gezien de geringe aanwas van verenigingen. Eveneens tekenend voor de verbondenheid van de Britse diplomaten met het Haagsche golfgebeuren was de aanwezigheid van Lady Marling bij de teraardebestelling van clubprofessional Albert James Ife in 1927, nota bene een jaar nadat de Marlings afscheid hadden genomen van de hofstad.
Voordat Charles Marling naar een nieuwe post vertrok, schonk hij het NGC in 1924 een prachtige, rijk versierde zilveren beker, met aan weerszijden twee met lauwerkrans getooide Zeus-figuren. De beker week door zijn barokke karakter nogal af van de meer calvinistische bekers waar de NGC-collectie op dat moment uit bestond. En omdat het comité nog niet met grote budgetten werkte, werd het idee van een kampioenschapsschild in de ijskast gezet en werd de Marling-beker als wisselbeker aan de scratchcompetitie verbonden. De Marling-beker met de inscriptie ‘Netherlands Golf Clubs Championship Challenge Cup Presented by Sir Charles M. Marling 1924’ werd in 1924 voor het eerst gewonnen door het team van de Haagsche Golf Club. Het idee van een schild als wisseltrofee zou later aan de handicap-competitie verbonden worden.
Het damesschild
Na de instelling van de herencompetitie konden de dames niet achterblijven. Caroline Smalt-Ravenswaaij (1892-1935), meervoudig clubkampioene van de Haagsche, nam samen met Henriëtte Snouck Hurgronje-van Tets Goudriaan (1888-1956), de vrouw van de NGC-voorzitter, de handschoen op. Maar het bleek niet eenvoudig om een damescompetitie van de grond te krijgen, want buiten hun eigen vertrouwde Haagse kring was het aantal goede golfspeelsters in Nederland bepaald niet groot. Desondanks ging in 1930 de eerste damescompetitie van start, vanzelfsprekend in eerste instantie met verrekening van handicap. In De Corinthian werd hier, ondanks een tamelijk hard oordeel over het speelniveau, toch enthousiast op teruggekeken:
"Door de energieke bemoeiingen van eenige dames werden in de afgeloopen week twee team¬matches gespeeld met handicap. Naar we meenen ligt het in de bedoeling deze wedstrijden te maken tot een compe¬ titie. Daarvoor zal echter noodig zijn, dat met hetzelfde enthousiasme wordt doorgegaan, waarmede men begonnen is. Het aantal dames, dat voor deelneming bij de diverse clubs in aanmerking komt is betrekkelijk gering en het is dus noodig, dat de belangstelling warm gehouden wordt. Het zou jammer zijn, indien deze competitie geen vlot verloop zou hebben, daar deze wedstrijden voor de dames een aansporing zullen zijn om haar spel te verbeteren, hetgeen zeer zeker gewenscht is, aangezien het spelpeil der Hollandsche dames, behoudens enkele uitzonderingen, zeer laag is."
De damescompetitie van 1930 werd zoals verwacht door de Haagsche gewonnen. Net als bij de heren, en tekenend voor de toenemende speelkwaliteit, werd de damescompetitie na verloop van tijd ook ‘scratch’ en werd daarnaast een handicapcompetitie georganiseerd. Toch bleek het ieder jaar weer lastig om voldoende teams voor de scratchcompetitie te vinden. Soms bleef het aantal beperkt tot twee, het absolute minimum, maar meestal lukte het toch de ingezette traditie voort te zetten. Sinds 1968 krijgen de winnaars van deze competitie, dat jaar De Pan, een schild als wisseltrofee.

Foto boven: Het winnende scratchteam van de Eindhovensche met het schild: L. Beukers, C. Keunen, A. Tuyt, F. BoĢlger; I. Keunen, L. Nolte, M. van Gompel en R. Vergroesen (1980).
Een lange traditie
Zo verliepen de eerste competitiejaren in Nederland, waarbij de scratchcompetitie de top van de piramide vormde, met daaronder een almaar uitdijend palet aan naar speelsterkte (handicap) gedifferentieerde competities. Voor de dames was dit nog goed in te delen. Zij waren kleiner in aantal en speelden in die jaren altijd op dinsdag en donderdag, wanneer het rustig was op de Nederlandse golfbanen. Pas sinds 1996 spelen de dames ook op zondag in plaats van op dinsdag.
Het inpassen van de herenwedstrijden vroeg meer denkwerk. Speeltijden, beschikbaarheid van banen, uit en thuis spelen, rekening houden met reisafstand – en dat alles op de vrije zondag. Om nog maar te zwijgen over de NGC-wedstrijdformulieren die na iedere wedstrijd door de aanvoerders moesten worden ingevuld, ‘bij voorkeur op de schrijfmachine en anders met inkt in leesbaar schrift’, en verstuurd naar het huisadres van Frans de Haan in Amsterdam of Valerie Laman Trip in Vught, die de uitslagen verder verwerkten. Deze werden vervolgens in Golf gepubliceerd.
Dat het NGC zich al deze moeite getroostte, was niet alleen vanwege het idee dat spelers beter zouden worden van de competitie. Soms dacht men juist dat het voor de betere spelers, degenen die het nationale team konden halen, beter was om te trainen in plaats van deel te nemen aan de competitie. Maar toen het NGC-bestuur in 1960 zonder ruggespraak besloot de scratchcompetitie voor heren te laten vallen, kwam er ongekend felle oppositie vanuit de clubs. Nog belangrijker dan de speelkwaliteit was namelijk het bevorderen van de onderlinge cohesie tussen de Nederlandse clubs, en vooral de gezelligheid. De clubs moesten soms zelfs worden afgeremd in hun streven elkaar te plezieren. Om het hoge aantal ‘drinks’ te beperken, schreef het NGC al sinds 1933 voor om het te houden bij een ‘eenvoudige lunch met bier en koffie’ en na de wedstrijd een kopje thee.
In 1962 veranderde de opzet van de scratchcompetitie voor heren ingrijpend. Vanwege de volle landelijke speelkalender en het toenemende aantal golfers werd ertoe overgegaan om tijdens twee weekends aan het einde van het seizoen om de titel (het landskampioenschap) te spelen, precies zoals de dames deden. De naam veranderde in interclubkampioenshap. In 1964 vond de eerste editie ‘nieuwe stijl’ plaats.
De Haagsche tegen Spaarnwoude
In de jaren ’70 van de vorige eeuw kreeg golf de wind in de zeilen. Het was aan het NGC om de groei in goede banen de leiden. Het aloude idee van de competitie als sociaal smeermiddel werd hiervoor wederom ingezet, door oud en nieuw actief met elkaar in contact te brengen. De nieuwe spelers van bijvoorbeeld Golfclub Spaarnwoude ‘lootten’ dan pardoes een chique club als de Haagsche of de Noordwijkse. Iets wat de oudere clubs niet meteen zagen zitten, maar het NGC kon zich na hun commentaar verschuilen achter het concept ‘loting’. Deze specifieke situatie wist oud-NGF-voorzitter Rolf Olland (1937-2022) zich jaren later nog goed te herinneren:
‘Wat gebeurde er? De captain van Spaarnwoude, Jack van der Zee, dat was een oud-marinier. Die zijn gewend aan uniformen en gedragsregels. Die heeft ze [de spelers van Spaarnwoude] meegenomen naar de Nieuwendijk in Amsterdam en heeft ze allemaal in een blazer met een grijze broek en een net overhemd gekleed. De Haagsche moest als eerste uit spelen tegen Spaarnwoude, tegen hun zin. Na het douchen zagen ze het Spaarnwoude team spic en span, de helft had nog nooit een das gestrikt. Er werden moppen getapt en om half 1 ’s nachts namen ze afscheid.’
Dames en heren herenigd
Het duurde tot 1989 voordat de dames- en herencompetitie elkaar weer vonden. Het volgde op het opgaan van de damescommissie van de NGF in de hoofdafdeling Sport, waardoor het onderscheid tussen de dames en de heren binnen de federatie was verdwenen. Dat jaar werd de competitiefinale van de dames in de hoogste klasse, na de gebruikelijke poulewedstrijden en de kruisfinales op dinsdag, op zondag gespeeld op de Rosendaelsche, net als de finale van de herenteams. Twee jaar later, in 1991, werd de hoogste klasse omgedoopt tot NGF Hoofdklasse. En in 1992 werd voor het landskampioenschap bij de dames een beker uitgeloofd, waarmee de jarenlange scheve situatie eindelijk was rechtgezet. Het team van de Hilversumsche mocht deze nieuwe wisselbeker als eerste in haar clubhuis zetten.
Kijk voor de volledige erelijst van de dames- en heren(scratch)competitie en andere nationale wedstrijden op golfgeschiedenis.nl.

Foto boven: de winnende teams in de hoofdklasse van de competitie in 1997 en de wisselbekers: Amsterdam (dames) en Broekpolder (heren). De uitgereikte schalen mochten de spelers mee naar huis nemen.

Foto boven: de Marling-beker. Foto: Bert van der Toorn.
Lees ook:
- De NGF-competitie: sportieve en sociale binding
- NGF Competitie, Jeugdcompetitie en Najaarscompetitie
- Een korte geschiedenis van golf in Nederland
Keer terug naar de pagina Onze historie - publicaties en artikelen.